Geen lijk, geen moord. Zo luidt het adagium, al klopt dat helemaal niet. Als er genoeg wetenschappelijk bewijs voorligt, dan kan een volksjury iemand veroordelen voor een moord zonder dat het lijk gevonden is. In de jaren zeventig was er echter van DNA, ANPR-camera’s, telefonie-onderzoek en andere politietechnieken die nu courant zijn nog geen sprake. Was sasmeester Marcel Coopman uit Kachtem niet in 1974, maar in 2024 verdwenen, dan zou zijn beste vriend en enige verdachte Leopold Maes wellicht niet triomferend de beschuldigdenbank verlaten hebben. Zelfs niet na zeven ingetrokken bekentenissen.
VERRASSEND VRIJ: In het hof van assisen is de aanklager de vertegenwoordiger van de maatschappij. En toch volgt de volksjury die aanklager niet altijd. Goed nieuws voor de persoon in de beklaagdenbank, die dan niet zelden plots naar huis mag. Onze journalist schetst deze zomer vijf verrassende vrijspraken. Deel 3: de verdwijning van de sasmeester van Kachtem.
“Hij is 1,68 meter groot, slank van lichaamsbouw, weegt ongeveer 62 kilo, heeft een scherp aangezicht, is vrij ver kaal maar heeft aan de slapen blond en ietwat grijzend haar. Hij verdween in zijn werkkledij: een grijs gestippelde jas, een grijze broek, donkerbruin hemd, bleke pet, bruine lage schoenen. Wie enige inlichting over deze vermiste persoon kan verstrekken, wordt verzocht zich in verbinding te stellen met de dichtstbijgelegen politie- of rijkswachtpost.”
Op 6 maart 1974 verspreidt de politie dat opsporingsbericht voor Marcel Coopman. De 53-jarige sasmeester, getrouwd en vader van twee dochters, is de dag voordien spoorloos verdwenen. Het is zijn echtgenote, de van Russische origine Maria Popova, die zijn verdwijning had aangegeven.
(lees verder onder de afbeelding)

Daags voordien was Coopman in de namiddag nog een klusje gaan doen bij zijn voormalige buurman en beste vriend Leopold Polleke Maes in Menen. De twee werkten er aan een kist, die Polleke als zelfstandig schrijnwerker maakte. Een bijzonder ding, dat zowel water- als luchtdicht moest zijn, in opdracht van een zekere Decoster uit de Keyserlei in Antwerpen. ’s Middags ging het duo samen eten bij de moeder van Maes – koteletten, patatten, wortels en erwtjes – en nadien vertrok Coopman. “Omdat hij nog een boodschap moest doen, maar hij zei niet wat precies”, verklaarde Polleke Maes achteraf.
Het is de laatste keer dat Marcel Coopman gezien is. Als hij de volgende ochtend nog niet thuis is, slaat zijn vrouw Maria alarm bij de politie. In één adem maakt ze Polleke Maes verdacht. Het is de start van een politieonderzoek dat de geschiedenis zal ingaan als een schoolvoorbeeld voor hoe het niet moet.
Reconstructie
Beginnen doet de gerechtelijke politie met een buurtonderzoek. “Ik zag rook uit de kave van Polleke komen. Het rook naar verbrande slunsen”, verklaarde buurman Jeroom Vanelslander. In het werkhok van Maes nemen ze een ton in beslag waarin duidelijk gestookt werd. Het vet dat er nog inzit, wordt naar het labo gestuurd. “Mogelijk menselijke resten”, luidt het verdict. Ondertussen verlopen de ondervragingen van Leopold Maes nogal stroef. Elk proces-verbaal eindigt met dezelfde zin: “ik blijf erbij dat ik niets met de verdwijning of de dood van mijn vriend Marcel te maken heb”.
Ook een reconstructie brengt geen soelaas. De politie haalt de ene krachttoer na de andere uit om toch maar te bewijzen dat Polleke Maes zijn vriend in een ton verbrand heeft. Op een gegeven moment kleden ze zelfs een vers geslacht varkentje aan en verbranden ze dat in een ton. Maar Polleke kraakt niet.
(lees verder onder de afbeelding)

Onderzoeksrechter Van de Meulebroucke krijgt het zo op zijn heupen dat hij beslist om het onderzoek over te hevelen naar de B.O.B., de bijzondere opsporingsbrigade van de toenmalige rijkswacht. Adjudant Jacques Ouvrein zou het varkentje wel gewassen krijgen, luidde de redenering. En het moet gezegd: Ouvrein haalde alles uit de kast. Al zouden de advocaten dezer dagen woorden tekortkomen om de plejade aan procedurefouten te bepleiten. Nachten na elkaar wordt Polleke Maes uit zijn cel gehaald voor urenlange ondervragingen door Ouvrein en zijn collega’s, zonder pauze, eten of drinken.
Het levert op: tot zeven keer bekent Maes de feiten. Eerst doet hij het af als een ongeval – Coopman zou door de zolder gezakt zijn of kreeg een zwaar stuk Cambodjaans hout op zijn hoofd –, later sloeg hij hem dood met een tafelpoot en nog een bekentenis verder zijn het plots onbekenden die de schrijnwerkerij binnendrongen, Coopman overmeesterden en hem meesleurden. Voor elke versie wordt een reconstructie gehouden, met steevast hetzelfde resultaat: het relaas van Maes kan niet kloppen.
Supporters
Desondanks start op 25 oktober 1976 een assisenproces over de moord zonder lijk. Onder massale belangstelling van het publiek, dat zich van dag één achter Polleke Maes schaart. Die heeft alle zeven bekentenissen ondertussen ingetrokken en gaat voluit voor de vrijspraak. Zijn advocaten beuken achttien dagen lang in op het onderzoek en ook Maes zelf laat zich niet onbetuigd. Met veel bravoure antwoordt hij op alle vragen van de voorzitter, die meer dan eens de Maes-supporters in de zaal het zwijgen moet opleggen.
Het proces wordt even stilgelegd wanneer een celgenoot van Maes met spectaculair nieuws op de proppen komt. “Maes kreunde in zijn slaap de naam van Coopman. Ik heb hem dan gevraagd waar Coopman is. In de kleiputten, antwoordde Maes half slapend”, verklaarde Roeselarenaar Willy Plancke. Adjudant Devlaeminck van de Roeselaarse politie moet terstond poolshoogte gaan nemen in de Rumbeekse kleiputten, maar ook daar wordt niets gevonden.
Sympathiek Polleke
Op het proces laten Maes’ advocaten geen kans onbenut om hun cliënt de vrijspraak te bezorgen, geruggensteund door de pers die de kant van sympathiek Polleke heeft gekozen. Wanneer uit de getuigenissen blijkt dat de leden van de gerechtelijke politie en de rijkswachters elkaars bloed kunnen drinken, steken ze het mes in die wonde. Wanneer de openbare aanklager per ongeluk over Leopold Maes spreekt als de dader en niet als de beschuldigde, veren ze recht als door een wesp gestoken.
(lees verder onder de afbeelding)

Wanneer Francis Werbrouck, advocaat van Coopmans weduwe, het plots over het slachtoffer heeft wanneer hij over Marcel Coopman spreekt, barsten ze opnieuw uit. “Bewijs eerst maar eens dat hij niet meer leeft!”, briest de jonge pleiter Baudoin Devriendt. Ondertussen ziet Polleke Maes het vanuit de beschuldigdenbank allemaal graag gebeuren. In de chaos van de pleidooien slaagt hij erin om af en toe met een spitse opmerking de lachers – ook in de jury – op zijn hand te krijgen. Maes ruikt dan al de vrijspraak.
Op donderdag 10 november arriveert Leopold Maes voor een laatste keer in de assisenzaal. “Is de jury tot een antwoord op de schuldvraag gekomen”, vraagt de voorzitter aan het hoofd van de jury, mevrouw Allens. “Jazeker. Het antwoord is neen”, antwoordt zij. De handboeien gaan uit, de poorten van het beschuldigdenbankje in de oude assisenzaal op de Brugse Burg klappen open.
Juridische waarheid
Alsof hij de kapitein van de Rode Duivels is die net het WK hebben gewonnen, pekkelt Polleke Maes naar buiten, waar een mensenzee hem opwacht. De secretaresse van een van zijn advocaten moet hem tegen zichzelf in bescherming nemen, rijdt een toertje mee door Brugge in de auto en zet hem vervolgens netjes terug af op de Burg. Van daaruit gaat het naar Izegem, waar Leopold Maes na jaren in de cel even moet bekomen bij zijn dochter Jacqueline.
Leopold Maes heeft Marcel Coopman niet vermoord. Dat is de juridische waarheid. Maar waar is Coopman dan gebleven? In de streek van Kachtem wordt nog altijd gefluisterd dat het lichaam van Coopman in het beton van de sasbrug is gegoten. Het is een piste die destijds onderzocht, maar al snel afgeschreven werd. Om de eenvoudige reden dat Leopold Maes – de enige verdachte – met zijn kleine gestalte en zijn handicap – zijn ene been was veel korter dan het andere na een ongeval op driejarige leeftijd – dat simpelweg nooit zou gekund hebben.
Bovendien: de sasbrug stond er al twee jaar voor de verdwijning van Marcel Coopman. Maar wat als het andere daders waren geweest? En er is meer: de kist waaraan Maes en Coopman werkten, blijft eveneens een mysterie. De opdrachtgever, een zekere A. Decoster uit Antwerpen, bleek na onderzoek niet te bestaan. Een zoveelste verzinsel van Leopold Maes?
Drugssmokkel
Waar de kist moest voor dienen, is evenmin opgehelderd. Al kreeg de politie per toeval wel een hint toegespeeld. Op 15 augustus 1974, vijf maanden na de verdwijning van Coopman, is op het Franse tv-journaal een item te zien over een grote partij drugs die in New York in beslag is genomen. De drugs – 75 kilo heroïne – waren door de legendarische French Connection verscheept vanuit Frankrijk naar Amerika in… een water- en luchtdicht gemaakte kist die als twee druppels water lijkt op de befaamde kist waaraan Maes en Coopman werkten.
Uit verder onderzoek blijkt dat er bij de French Connection – een van de eerste internationale drugssmokkelbendes – ook een Belg werkte die naïeve mensen ronselde om drugs te smokkelen. De moeite waard om te onderzoeken, lijkt het. Niet voor de rijkswacht, want zij hebben op dat moment de zaak al lang rond: het moest en het zou Leopold Maes zijn. Met dat dossier trok de aanklager naar het assisenhof, maar de jury zag het anders.
The post Zeven bekentenissen en toch ging Polleke lachend naar huis: “Bewijs eerst maar eens dat Marcel niet meer leeft!” is provided by KW.be.