Als geen ander kent Brugge een boeiende geschiedenis. Die bestaat niet enkel uit grootse gebeurtenissen, maar nog meer uit vele petites histoires, kleine wetenswaardigheden die zelden of nooit worden opgerakeld. In de reeks ‘Brugsche vertalseltjies’ diept gediplomeerd stadsgids Chris Weymeis weetjes op uit een rijkgevulde historische grabbelton. Deze week: de hondenslagers knuppelden er lustig op los.
Honden zijn geen zeldzaamheid in het straatbeeld. Dat geldt voor nu, maar was in het verleden eveneens het geval. Het grote verschil is dat de hedendaagse honden een baasje hebben, terwijl dat vroeger niet het geval was. Als het echt de spuigaten uitliep, werd er beroep gedaan op hondenslagers om de loslopende honden af te maken.
Dat het er fors aan toeging, zien we in de Brugse stadsrekening van 1465-1466, het jaar waarin 6.692 honden (!) werden afgemaakt. We lezen dat Cornelis Hurtecamp en zijn handlangers in een tijdsspanne van zeventien weken 4.196 honden doodsloegen. Ook Gillis Hurtecamp en zijn vrienden namen in tien weken 2.496 honden voor hun rekening. De dode dieren werden nadien afgevoerd, en dat kon zelfs door kinderen zoals we leren uit een rekening: (betaalt) aen een kint dy den waghen ghetrocken heeft waer de doode honden op laghen.
Het slaan van honden bestond ook nog in 1666 toen de talrijke ronddolende honden in Brugge een ware gesel waren. Tevens beschouwde men de dieren als verspreiders van de pest. Daarom werd op 6 juni 1666 Pieter Delynck aangeworven als bedienende het ofycie van onde slagher. Pieter Delynck bleef in dienst tot 5 oktober 1666.

Uit dit laatste blijkt dat niet iedereen zomaar op hondenjacht mocht gaan. Hondenslagers werden door de stad aangesteld, waren gewapend met een stok bekleed met lood en droegen een kleed met daarop een geschilderd stadsblazoen als herkenningsteken.
Handschoenen
Rijst de vraag wat er met al die dode honden gebeurde. Allereerst werden ze gevild en werd hun huid gelooid door de huidenvetters, wier ambachtshuis nog steeds op het Huidenvettersplein is te zien. Het looien van vellen van honden, maar ook van onder andere katten, konijnen en andere kleine dieren, gebeurde voor de zogenaamde kleine huidenvetters. Ambachtslieden die vooral hondenleer verwerkten, waren de handschoenmakers, ook Meulenmeerschers genoemd omdat zij bijna allemaal in de Molenmeers woonden en hun ambachtskapel zich in de Jeruzalemkerk hadden.
Een ander belangrijk ambacht waren de tassenmakers. Die vervaardigden onder andere leren beurzen, tassen, proviandzakken en zelfs riemen. Ze verwerkten daarvoor gewoon koeienleer, maar ook leer van paarden, herten, schapen, bevers, katten en honden. Vaak moesten zij zich wel aan eigenaardige voorschriften houden. Zo mochten riemen van schapen- of kattenleer geen vergulde gespen krijgen.
Herlees hier alle afleveringen
The post Brugsche vertalseltjies (6): hondenslagers knuppelden er lustig op los in Brugge is provided by KW.be.